-
Scheveningse vissers door het oog van de naald
-
‘Golf sleurde opvarende overboord en terug aan dek’
Door W.M. den Heijer
De logger kreeg het zwaar te verduren, net als de schipper en zijn bemanning. En dat terwijl de haven nog voor dat de storm opstak al min of meer in zicht was. De SCH-32 was waarschijnlijk het kleinste vaartuig dat tijdens de orkaan op zee is gebleven. Dat het vaartuig de orkaan wist te trotseren, geeft aan hoe zeewaardig de loggers destijds waren en ongetwijfeld zal het zeemanschap van de schipper en zijn bemanning ook een rol hebben gespeeld. Uiteindelijk hebben ze het vege lijf weten te redden en kropen ze door het oog van de naald.
Buiten blijven
‘Nou Willem, wij zijn er dwars ingegooid. We zouden bijna onze kloten verspeeld hebben. Ik raad je aan het zeetje af te rijden.’ Schipper Arie de Niet waarschuwde zijn collega die zaterdagmiddag 31 januari 1953 voor de gevaarlijke zee die hem stond te wachten als hij verkoos om binnen Scheveningen binnen te lopen.
De Niet wist niet dat het daarna zo uit de hand zou lopen. De storm wakkerde zelfs zo hard aan dat dijken het begaven. Zowel Arie de Niet als Willem Ment den Heijer konden dat toen nog niet bevroeden. Laatstgenoemde ging met zijn bemanning de zwaarste en moeilijkste nacht van zijn visserscarrière in. Zij wisten overigens niets van de ramp in Zuidwest-Nederland. Dat hoorden zij pas de week erop bij binnenkomst in IJmuiden.
De loggers SCH-32 en de SCH-195 koersten, met een lading haring aan boord, vanuit Het Kanaal aan op Scheveningen. De SCH-195 van rederij Jac. den Dulk & Zonen, was met een 240 pk Rustin iets krachtiger dan de SCH-32. De SCH-32 van rederij A. van der Toorn, waarop Den Heijer het bevel voerde, was een logger zonder bakdek en beschikte over een 200 pk sterke Deutz.
Aanvankelijk stond er een stijve bries uit het zuidwesten en hadden de beide loggers op de thuisstoom de wind af en toe in de bil. Maar naarmate de schepen dichter bij Scheveningen kwamen, ruimde de wind naar het westen en nam hij bovendien in kracht toe. Voordat ze het nauwe gat van de Scheveningse haveningang zouden binnenlopen, hadden ze een paar keer radiocontact gehad over het verslechterende weer. De SCH-195 lag op kop. Arie de Niet manoeuvreerde haar voor de havenhoofden en moest veel moeite doen om niet dwars te vallen. Een motorstoring zou rampzalig zijn geweest.
Eenmaal in de havenkom adviseerde hij Den Heijer om het er maar niet op te wagen. De Niet wist niet waar hij goed aan deed, want de SCH-32 zou met dat advies bijna haar ondergang tegemoet gaan.
Verwoestende golf
Den Heijer bleef buiten en probeerde met veel pijn en moeite de zee te pakken te krijgen om zodoende niet nog verder aan lager wal te raken. De 200 pk Deutz moest de logger op de wind zien te houden. Het lukte, maar naarmate de storm in kracht toenam en ruimde van west naar noordwest, kreeg de SCH-32 het zwaar te verduren. De houten luiken van het haringruim bleken nauwelijks bestand tegen de massa’s water die overkwamen.
Matroos Arie de Ruiter, die zich die reis nog goed kan herinneren, stond op de brug toen monteur Gerrit den Heijer tegen hem zei: ‘Het luchtje klaert op, kik maar’. De Ruiter: ‘Nou, de lucht klaarde niet op, maar er kwam er een aan die op het punt van breken stond. En dat deed ie. Hij brak ter hoogte van de boeg en rolde zo over de hele logger uit. De klauw die de roerketting op zijn plaats moest houden, was finaal afgebroken en we hadden behoorlijk wat schade.’
De monstergolf had de ruiten van het stuurhuis ingeslagen. De logger begon water te maken en de lenspompen werden aangezet. Grondzeeën lieten hun lading zand achter op het dek. Aan dek was het een enorme chaos en iedereen hielp mee om het schip boven water te houden en losgeraakte onderdelen weer zeevast te krijgen. Een opvarende werd door een golf overboord gesleurd en door diezelfde golf achterop weer op dek gesmeten. Met botbreuken werd de onfortuinlijke maat zo goed en zo kwaad als dat ging in het achteronder gebracht.
Nooit meer
Op zondag 1 februari was de zee enigszins gekalmeerd en kreeg de schipper weer vat op de logger. Maar nog steeds was het te riskant om Scheveningen binnen te varen. Na nog een nacht op zee kreeg Den Heijer maandagmiddag 2 februari toestemming om IJmuiden binnen te lopen.
Na deze ervaring hadden sommigen impulsief tegen elkaar gezegd nooit meer naar zee te gaan. De hachelijke momenten op zee hadden schipper Den Heijer in één nacht grijze haren bezorgd. Desalniettemin was de logger nog voor het einde van die week weer met de complete bemanning naar zee vertrokken. Er zat immers niets anders op dan het brood op het water te verdienen. ‘Bovendien is een zeeman gauw vergeten’, merkte Arie de Ruiter destijds nuchter op.
Eigen herinneringen aan de februaristorm van 1953? Voeg ze toe bij ‘Reacties’ of mail de redactie (ook met foto’s)