Zowel in het Eemskanaal als voor de kolken aan de Eemszijde is het
‘schoon’. ‘Koffie?’ Zonder het antwoord af te wachten staat Faber op en schenkt
in. ‘D’r ook wat bie…?’ Uit een meegebracht zakje haalt hij drie spritsen
tevoorschijn. Zijn collega opent voor de jachtschipper de deuren aan de
Eemskanaalzijde.
‘Rustige wacht’, zegt Faber. Man zonder veel woorden. Hij is bijna 65 en
draait (bijna) zijn laatste dienst. ‘Nog vier nachtdiensten en dan zit het er
op. Officieel ga ik 1 januari met groot
verlof, maar met mijn opgespaarde verlof kan ik er ruim twee maanden eerder
uit.’ Na 36 jaar in dienst te zijn geweest bij Provinciale Waterstaat, waarvan de
laatste 25 jaar aan de knoppen van de zeesluizen in Delfzijl, neemt deze
ambtenaar van de Dienst Wegen en Kanalen in Groningen afscheid van de
scheepvaart.
Matroos
Harmannus (Mans) Faber werd 31 januari 1948 geboren aan boord van de 160
ton grote steilsteven van vader Albert Faber en moeder Harmke Vos. Het scheepje
lag die winter bij de sluizen van het Damsterdiep in Delfzijl. Samen met zijn
negen jaar oudere zus Geertje bracht hij de vroege kinderjaren door aan boord
van het schip dat haar naam ontleende aan de samenstelling van hun beider voornamen:
Geharma.
Hoewel de Latijnse naam Faber het beroep van smid doet vermoeden, stamt
Mans Faber uit een schippersgeslacht. Ook zijn moeder, Harmke Vos, is een
“wicht van ‘t wotter”, zoals hij dit zegt.
Vader Albert Faber liet in 1927 zijn steilsteven bouwen bij Holtman in
Stadskanaal. Het vaargebied was voornamelijk het Dortmund-Emskanaal. Het thans 85
jaar oude scheepje is nog steeds in de vaart. Als Archimedes vervoert ze
passagiers en fietsen op de Müritzsee boven Berlijn.
Mans ging naar de Schippersschool in Groningen. Samen met drie andere
kinderen kwam hij in de kost bij het, toentertijd, bekende kosthuisgezin Rozema
in Groningen. ‘De vakanties werden, voor zover mogelijk, aan boord
doorgebracht. Let wel, het waren andere tijden. Even met de auto op en neer was
maar voor een enkeling weggelegd. Telefoon was er nauwelijks. Wekenlang hoorde
of zag je je ouders niet.’ Faber staart even voor zich uit: ‘Toch wel harde
tijden hoor, ook achteraf…’
Na de lagere school ging hij naar de Ambachtsschool en in 1962 stapte
hij weer aan boord bij zijn ouders. Twee jaar later verkocht vader Faber zijn
toen 37 jaar oude steilsteven. Mans kwam in dienst op de passagiersboot
Vooruitgang III van Wagenborg.
Schipper
Een meningsverschil met de kapitein leidde ertoe dat het dienstverband
met Wagenborg een jaar later werd beëindigd. Faber monsterde aan op de
sleepboot Jozina II van Jurrie Koerts en zat twee jaar in de baggerij. Tot hij in
militaire dienst moest.
In 1970 solliciteerde hij bij Tankrederij Humber in Amsterdam. Aan
schipper Hennie Branbergen op de Stephen had hij een geweldige leermeester. ‘Branbergen
stimuleerde mij mijn papieren te halen.’ Toen Branbergen vanwege ziekte vertrok
kon Faber hem als schipper opvolgen.
Na drie jaren tankvaart volgde in 1973 de aanstelling als tweede
schipper, samen met Frits van Gent, op de zelflosser Ameland van Fernhout uit
Zwolle. Er werd volcontinu gevaren.
De Ameland loste vaak in de Oosterhaven en aan de Oosterkade in Groningen.
Daar maakte Faber kennis met Lukkiena Hulzebos. ‘De familie Hulzebos voer met de
steilsteven Lukkiena veelal cement vanaf Ladbergen naar Hoogeveen. Lukkiena
werd mijn meisje en in 1975 zijn we getrouwd.’
Mans en Lukkiena kregen twee dochters, Astrid en Irene. ‘Nee, met de
scheepvaart hebben onze meiden niks. Astrid is onderwijzeres en Irene werkt op
een incassobureau.’
Omdat de Ameland regelmatig in Delfzijl werd geschut, kwam schipper
Faber in contact met de toenmalige sluismeester Jan Dik. ‘Of ik niet op de
sluis wilde komen werken, vroeg hij me op gegeven moment. Het resulteerde erin
dat ik 1 januari 1976 een vaste aanstelling kreeg als aflossluisbedienaar. Aflossen
op de zeesluizen en voorkomende werkzaamheden verrichten, zoals spuien op de
oude zeesluizen en onderhoud.’
Versplinterd
Op de vraag wat hem in het meest is bijgebleven, noemt hij het
versplinteren van de binnendeuren van de grote sluis op 21 maart 2000. ‘Ik kwam
die ochtend op dienst en keek in een nagenoeg lege kolk. Je weet niet wat je
ziet. Door ongelukkige omstandigheden waren de ebdeuren niet gesloten, wat
betekende dat er in minder dan geen tijd een verschil van meer dan een halve
meter was tussen binnen- en buitenwater. Sleepboten probeerden tevergeefs tegen
de buitenste vloeddeuren te drukken, zodat het water in de sluis zou kunnen
stuwen en de ebdeuren konden worden gesloten. Pas toen de waterstand binnen en
buiten gelijk was, konden de buiten-vloeddeuren en ebdeuren van het buitenhoofd
worden gesloten.’
Wat ook indruk heeft gemaakt was het plotselinge overlijden van schipper
Hendrik Davids van de Risico. ‘Hendrik vraagt een schutting bij me aan en ik
zeg ‘m dat hij vooruit kan komen. Zijn vrouw staat op het voorschip om het
schip los te gooien. Om hem zijn plaats in de sluis door te geven, riep ik hem
weer aan. Ik kreeg geen antwoord. “Bist deur de hond beten ofzo”, vraag ik.
Weer geen antwoord. Of het me werd ingegeven wist ik dat het foute boel was.
Zonder verder na te denken heb ik onmiddellijk het alarmnummer gebeld. Hulp was
te laat. Hendrik lag dood in het stuurhuis… Kijk, dát blijft je bij, dáár word
je wakker van. Hij had zijn laatste woorden met mij gewisseld… (HZ)