-
Schipper Albert Verdoren
debiteert uit encyclopedisch geheugen
Door Justin Gleissner
De ondervoorzitter van het Rijn-
en Binnenvaartmuseum in Antwerpen hield vrijdag 14 september in het Havenhuis
in Antwerpen een voordracht over tankvaart ter inleiding van de 27ste Open
Scheepvaartdagen in de Waagnatie, die vrijdag 21 september officieel worden
geopend.
Verdoren vertelde die anekdote
uit zijn jeugd achteraf en legde uit dat zo zijn belangstelling werd gewekt
voor alles wat met scheepvaart te maken heeft. De titel van zijn voordracht
luidde dan ook kort en bondig: Tankscheepvaart. Het werd geen uiteenzetting
over het prangende probleem van de ‘uitfasering van enkelwandige tankers’ of
over de kwakkelende vrachtprijzen. Verdoren: ‘Ik heb het vooral over oudere
schepen; hoogstens tot de jaren ‘60. Wij zijn niet voor niets een museum.’
Rhenania
Verdoren zelf is schipper in hart
en nieren die op 21-jarige leeftijd zijn Rijnschipperspatent voor sleepschepen
behaalde omdat hij anders twee jaar had moeten wachten, tot zijn 23ste, om zijn
patent voor motorschepen te behalen.
Verdoren, thans 68, bleef
varen tot hij met spijt in het hart, om gezondheidsredenen naar de wal
verkaste.
De voordracht van Verdoren, die in
zijn loopbaan zelf slechts anderhalf jaar op een tanker voer, werd geïllustreerd met dia’s van de
tankvaart van weleer. Uit de tijd dat petroleum nog in vaten, als metershoge deklast
werd vervoerd met droge-ladingschepen. En zwavelzuurschepen zoals de Prosperina uit 1927, die deze
gevaarlijke stof ook als deklast in grote flessenmanden vervoerde, omdat het
verboden was ze onderdeks te stouwen.
Het eerste tankschip dat Van
Ommeren liet bouwen, was de Rhenania. Toen moesten alle tankschepen rondom een
blauwe band hebben en een blauw bord met daarop de letter F geschilderd.
Voorschriften die volgens Verdoren tot 1964 werden gehandhaafd.
Dampen
Er waren ook de oorlogsverhalen
van binnenvaarttankers die in 1940-‘45 over zee naar Zeebrugge en Oostende
werden gestuurd door de bezetter, die het niet zo nauw nam met de
estuaire-voorschriften. De oorspronkelijk Zwitserse tanker Jura voer in 1940 voor
de haven van Zeebrugge op een mijn. Alle opvarenden kwamen om in de brandende
zee omdat ook hun zwemvesten vlam vatten. Alleen schipper Jules van de Putte
kon zich redden, want hij droeg geen zwemvest en kon zich onder de vlammen
duikend, in veiligheid brengen.
Verdoren wees er ook op dat varen
op tankschepen niet altijd simpel was. Nergens kon men fatsoenlijk afmeren
tenzij op speciaal aangewezen plaatsen. Ook hing er altijd wel een of ander
luchtje om je heen en dat was niet altijd genietbaar. In de winter moest zelfs
nogal dikwijls de kachel uitblijven. Om koffie te zetten mocht men wel op de
steiger in een kotje een elektrisch vuurtje gebruiken.
Albert Verdoren haalde ook enkele
experimentele tankschepen uit de vergetelheid zoals de Dracone, een reusachtige
nylon slang met een inhoud van 40 ton, waarmee op de Rijn een proefvaart werd
gehouden. Maar daar is het dan ook bij gebleven, want de slurf bleek
onhandelbaar bij het manoeuvreren.
Verdoren besloot zijn voordracht
met de vaststelling dat in de tankvaart het einde een beetje zoek is en
refereerde daarbij naar de tanker Vorstenbosch, die met zijn 13.317 ton en met
meer dan 6000 pk nauwelijks nog een binnenschip kan worden genoemd.