Tweede Wereldoorlog

Bij herdenking Japanse capitulatie denkt Jacob aan scheepsramp Poelau Bras

De Japanse bezetting van Nederlands-Indië tijdens de Tweede Wereldoorlog eindigde op 15 augustus 1945 met de capitulatie van Japan. De Nederlandse koopvaardij in het gebied heeft tijdens de oorlog enorme verliezen geleden. Katwijker Jacob Haasnoot denkt tijdens de herdenking dit jaar aan de tragische ondergang van de Poelau Bras, het schip van zijn oom en naamgenoot, wiens ooggetuigeverslag hij voor het nageslacht vastlegde.

De Poelau Bras. Foto Zeeuws Archief

De Poelau Bras van Stoomvaart Maatschappij Nederland (SMN) probeerde als laatste Nederlands-Indië te ontvluchten. Maar ze werd op 7 maart 1942 om 11:07 uur door Japanse jachtvliegtuigen gebombardeerd en zonk het naar de bodem van de Indische Oceaan.

Aan boord waren naar schatting meer dan 300 personen, onder wie de leiding van de marine en een pas geformeerd marine detachement, officieren van het KNIL, verschillende directeuren en managers van Shell in Nederlands-Indië en de Bataafsche Petroleum Maatschappij met technici, alsook tientallen andere burgers met vrouwen en kinderen.

Bommenwerpers

Aan de horizon doemde in de ochtend van 7 maart een tiental bommenwerpers op. In slagorde vlogen ze aan om het schip in duikvlucht aan te vallen. Met het aanzwellende motorgeronk sloeg de doodsangst toe. Wijd opengesperde ogen in verkrampte gezichten bespeurden het naderende doodseskader.

De eerste bommen misten of kwamen vlak naast het schip in zee terecht. Uit de golven spoten hoge fonteinen op. Horen en zien verging je, vooral bij het inslaan van de bommen die erop volgden. Na het afwerpen van een bom en het mitrailleren van de dekken trokken de vliegtuigen jankend uit hun duikvlucht op. Jacob zag weerloze mannen en vrouwen om hem heen sterven. Hij sleepte gewonden weg en probeerde in zichzelf gekeerde lotgenoten te bewegen meer beschutting te zoeken voor de inslaande kogels. Maar de meesten bleven wezenloos voor zich uit staren. De dekken lagen bezaaid met doden.

Overboord

Telkens kwamen de bommenwerpers laag over en lieten hun niets ontziende explosieven genadeloos vallen op het vleugellam geslagen, stuiptrekkende schip. Velen sprongen in blinde paniek overboord. Een genadeschot verloste de Poelau Bras uit haar lijden. De voltreffer in de midscheeps deed haar spanten sidderen en vernietigde de gehele machinekamer, nadat eerder de motor al het zwijgen was opgelegd. Jacob zag zwarte walmen opstijgen uit wat even daarvoor nog het kloppende hart van het schip was geweest. De verstikkende rook van brandende olie vulde zijn longen. Ook de achtersteven stond in lichterlaaie.

Ook Jacob sprong overboord en probeerde uit alle macht weg te zwemmen van het zinkende schip. Hij zag een sloep vol mensen. Onmiddellijk riep hij om hulp en zag een lijn achter de sloep. Met zijn laatste krachten wist hij het touw te grijpen. Nog twee drenkelingen wisten zich aan de levenslijn vast te klampen. In de sloep was men gestopt met roeien. Bij flarden ving Jacob op dat de inzittenden erover twistten of ze hem en de andere twee drenkelingen zouden meenemen. Het leek een eeuwigheid te duren eer het verlossende woord kwam dat ze alle drie aan boord mochten komen. De ontlading was onbeschrijfelijk.

Reddingsloep

Jacob werd met zijn twee lotgenoten aan boord van de sloep geholpen. Zijn handen waren verkrampt, het lukte hem nauwelijks het touw los te laten. De sloep was lek en boordevol. Er werd gehoosd met een legerhelm. Er zwommen nog meer drenkelingen hun richting uit, schreeuwend om hulp. Ogenblikkelijk wendde bijna iedereen het hoofd af. Ook in de sloep vochten zij om lijfsbehoud en het zou hun dood betekenen als ze nog meer mensen aan boord namen. Bovendien kon er echt niemand meer bij.

In de namiddag kwamen de verhalen los over de wijze waarop ieder het schip had verlaten en in de sloep was gekomen. De zuigeling huilde voortdurend. Niet alleen door een glasscherf in een van haar voetjes, de felle zon die haar gezichtje verbrandde en de blaren die het gevolg daarvan waren, maar ook omdat haar moeder geen voeding meer voor haar had.

’s Nachts geselden tropische slagregens het eenzame, onbeschutte scheepje dat zich maar langzaam voortbewoog. In hun drijfnatte kleren rilden ze van de kou door rukwinden die het vaartuigje gevaarlijk deden overhellen en waterscheppen.

Ze zwierven nu bijna twee dagen op de grote oceaan. De wind had ze tot nu toe in de goede richting gewaaid, maar niemand kon zeggen hoeveel ze waren opgeschoten. De derde dag bood hetzelfde patroon van hitte, windstilte, verkoeling, regen en wind. Ook het gebrek aan ruimte, de knagende honger, de uitdroging door dorst, de pijnlijke ledematen en zweren, de open wonden, de wanhoop en het groeiende aantal dat kampte met verlies van zinnen, eisten een steeds grotere tol.

Horizon

De vierde dag doemde er eindelijk land op boven een heiige horizon. Apathisch en uitgeput als ze waren, wilde niemand het eerst geloven. Deze keer was het geen fata morgana. Het beeld van bergen werd steeds duidelijker en gaandeweg werden de contouren zichtbaar van de gebogen stammen van klapperbomen, met daarvoor de op de koraalrotsen uiteenspattende witte branding.

Buiten dat had de commandant er de handen vol aan om te voorkomen dat de sloep ging snijden en dwars op een golf zou komen, waardoor omslaan onvermijdelijk zou zijn. Met nog een meter of dertig te gaan was niemand meer te houden en sprongen de meesten overboord om naar het strand te zwemmen of te waden. Jacob was een van de eersten.

Overlevenden

Jacobs sloep bereikte met 57 schipbreukelingen als eerste Zuid-Sumatra op 11 maart 1942. Een tweede eveneens lekke sloep met 33 overlevenden landde de dag daarop bij de vuurtoren van Belimbing op de uiterste zuidpunt van Sumatra. Ten slotte liep nog weer een dag later de laatste sloep met 26 drenkelingen ook de aan de uiterste zuidpunt van Sumatra gelegen Semangbaai binnen. De laatste twee sloepen waren niet ver van de plek van de eerste geland.

Het is nooit gelukt precies het aantal slachtoffers van deze scheepsramp te achterhalen. Omdat alle scheepspapieren verloren zijn gegaan, heeft men nooit nauwkeurig kunnen vaststellen hoeveel personen aan boord waren van de Poelau Bras. De schattingen lopen uiten van 240 tot ruim 350 burgers, militairen en zeelieden. Tussen de 124 en 234 lieten daarbij het leven. Slechts 116 wisten met drie sloepen aan land te komen.

Dit artikel is een sterk verkorte weergave van hoofdstuk VIII van het boek Lammeren onder de Wolven – Varen op leven en dood in WO II van Jacob Haasnoot.

Bij herdenking Japanse capitulatie denkt Jacob aan scheepsramp Poelau Bras | Schuttevaer.nl
Tweede Wereldoorlog

Bij herdenking Japanse capitulatie denkt Jacob aan scheepsramp Poelau Bras

De Japanse bezetting van Nederlands-Indië tijdens de Tweede Wereldoorlog eindigde op 15 augustus 1945 met de capitulatie van Japan. De Nederlandse koopvaardij in het gebied heeft tijdens de oorlog enorme verliezen geleden. Katwijker Jacob Haasnoot denkt tijdens de herdenking dit jaar aan de tragische ondergang van de Poelau Bras, het schip van zijn oom en naamgenoot, wiens ooggetuigeverslag hij voor het nageslacht vastlegde.

De Poelau Bras. Foto Zeeuws Archief

De Poelau Bras van Stoomvaart Maatschappij Nederland (SMN) probeerde als laatste Nederlands-Indië te ontvluchten. Maar ze werd op 7 maart 1942 om 11:07 uur door Japanse jachtvliegtuigen gebombardeerd en zonk het naar de bodem van de Indische Oceaan.

Aan boord waren naar schatting meer dan 300 personen, onder wie de leiding van de marine en een pas geformeerd marine detachement, officieren van het KNIL, verschillende directeuren en managers van Shell in Nederlands-Indië en de Bataafsche Petroleum Maatschappij met technici, alsook tientallen andere burgers met vrouwen en kinderen.

Bommenwerpers

Aan de horizon doemde in de ochtend van 7 maart een tiental bommenwerpers op. In slagorde vlogen ze aan om het schip in duikvlucht aan te vallen. Met het aanzwellende motorgeronk sloeg de doodsangst toe. Wijd opengesperde ogen in verkrampte gezichten bespeurden het naderende doodseskader.

De eerste bommen misten of kwamen vlak naast het schip in zee terecht. Uit de golven spoten hoge fonteinen op. Horen en zien verging je, vooral bij het inslaan van de bommen die erop volgden. Na het afwerpen van een bom en het mitrailleren van de dekken trokken de vliegtuigen jankend uit hun duikvlucht op. Jacob zag weerloze mannen en vrouwen om hem heen sterven. Hij sleepte gewonden weg en probeerde in zichzelf gekeerde lotgenoten te bewegen meer beschutting te zoeken voor de inslaande kogels. Maar de meesten bleven wezenloos voor zich uit staren. De dekken lagen bezaaid met doden.

Overboord

Telkens kwamen de bommenwerpers laag over en lieten hun niets ontziende explosieven genadeloos vallen op het vleugellam geslagen, stuiptrekkende schip. Velen sprongen in blinde paniek overboord. Een genadeschot verloste de Poelau Bras uit haar lijden. De voltreffer in de midscheeps deed haar spanten sidderen en vernietigde de gehele machinekamer, nadat eerder de motor al het zwijgen was opgelegd. Jacob zag zwarte walmen opstijgen uit wat even daarvoor nog het kloppende hart van het schip was geweest. De verstikkende rook van brandende olie vulde zijn longen. Ook de achtersteven stond in lichterlaaie.

Ook Jacob sprong overboord en probeerde uit alle macht weg te zwemmen van het zinkende schip. Hij zag een sloep vol mensen. Onmiddellijk riep hij om hulp en zag een lijn achter de sloep. Met zijn laatste krachten wist hij het touw te grijpen. Nog twee drenkelingen wisten zich aan de levenslijn vast te klampen. In de sloep was men gestopt met roeien. Bij flarden ving Jacob op dat de inzittenden erover twistten of ze hem en de andere twee drenkelingen zouden meenemen. Het leek een eeuwigheid te duren eer het verlossende woord kwam dat ze alle drie aan boord mochten komen. De ontlading was onbeschrijfelijk.

Reddingsloep

Jacob werd met zijn twee lotgenoten aan boord van de sloep geholpen. Zijn handen waren verkrampt, het lukte hem nauwelijks het touw los te laten. De sloep was lek en boordevol. Er werd gehoosd met een legerhelm. Er zwommen nog meer drenkelingen hun richting uit, schreeuwend om hulp. Ogenblikkelijk wendde bijna iedereen het hoofd af. Ook in de sloep vochten zij om lijfsbehoud en het zou hun dood betekenen als ze nog meer mensen aan boord namen. Bovendien kon er echt niemand meer bij.

In de namiddag kwamen de verhalen los over de wijze waarop ieder het schip had verlaten en in de sloep was gekomen. De zuigeling huilde voortdurend. Niet alleen door een glasscherf in een van haar voetjes, de felle zon die haar gezichtje verbrandde en de blaren die het gevolg daarvan waren, maar ook omdat haar moeder geen voeding meer voor haar had.

’s Nachts geselden tropische slagregens het eenzame, onbeschutte scheepje dat zich maar langzaam voortbewoog. In hun drijfnatte kleren rilden ze van de kou door rukwinden die het vaartuigje gevaarlijk deden overhellen en waterscheppen.

Ze zwierven nu bijna twee dagen op de grote oceaan. De wind had ze tot nu toe in de goede richting gewaaid, maar niemand kon zeggen hoeveel ze waren opgeschoten. De derde dag bood hetzelfde patroon van hitte, windstilte, verkoeling, regen en wind. Ook het gebrek aan ruimte, de knagende honger, de uitdroging door dorst, de pijnlijke ledematen en zweren, de open wonden, de wanhoop en het groeiende aantal dat kampte met verlies van zinnen, eisten een steeds grotere tol.

Horizon

De vierde dag doemde er eindelijk land op boven een heiige horizon. Apathisch en uitgeput als ze waren, wilde niemand het eerst geloven. Deze keer was het geen fata morgana. Het beeld van bergen werd steeds duidelijker en gaandeweg werden de contouren zichtbaar van de gebogen stammen van klapperbomen, met daarvoor de op de koraalrotsen uiteenspattende witte branding.

Buiten dat had de commandant er de handen vol aan om te voorkomen dat de sloep ging snijden en dwars op een golf zou komen, waardoor omslaan onvermijdelijk zou zijn. Met nog een meter of dertig te gaan was niemand meer te houden en sprongen de meesten overboord om naar het strand te zwemmen of te waden. Jacob was een van de eersten.

Overlevenden

Jacobs sloep bereikte met 57 schipbreukelingen als eerste Zuid-Sumatra op 11 maart 1942. Een tweede eveneens lekke sloep met 33 overlevenden landde de dag daarop bij de vuurtoren van Belimbing op de uiterste zuidpunt van Sumatra. Ten slotte liep nog weer een dag later de laatste sloep met 26 drenkelingen ook de aan de uiterste zuidpunt van Sumatra gelegen Semangbaai binnen. De laatste twee sloepen waren niet ver van de plek van de eerste geland.

Het is nooit gelukt precies het aantal slachtoffers van deze scheepsramp te achterhalen. Omdat alle scheepspapieren verloren zijn gegaan, heeft men nooit nauwkeurig kunnen vaststellen hoeveel personen aan boord waren van de Poelau Bras. De schattingen lopen uiten van 240 tot ruim 350 burgers, militairen en zeelieden. Tussen de 124 en 234 lieten daarbij het leven. Slechts 116 wisten met drie sloepen aan land te komen.

Dit artikel is een sterk verkorte weergave van hoofdstuk VIII van het boek Lammeren onder de Wolven – Varen op leven en dood in WO II van Jacob Haasnoot.